De lobby van het hotel was overvloedig bekleed met scharlaken
fluweel. Een blauwdruk van vergane glorie. We kregen korte aanwijzingen om de
lift te nemen naar de 107de verdieping. Daar hadden we een kamer
binnen ons karige budget. De miljoenenstad vrat in geen tijd je geld op als je
in een deftig hotel wou verblijven. We hadden de grootte van het gebouw niet
kunnen inschatten. De foto’s op computer toonden een wat onpersoonlijke
wolkenkrabber. Een bescheiden kamer met witmetalen bedden. We waren allebei opgegroeid
in een huis met weinig verdiepingen. Het leek alsof we zo ver daarboven geen
aarding meer zouden hebben met de grond, alsof we in het ijle zouden leven. We
besloten dat de kamers aan deze prijs hoger gelegen waren, waardoor de klanten
meer tijd verloren aan de lange trajecten in de lift. Dit nadeel bracht ons een
korting op en we vatten weer moed. Onze geanimeerde overwegingen waren
onzichtbaar voor het personeel. Zonder levenslust werkten ze voort.
De lift was enorm en eveneens in donkerrood fluweel. Ovaal.
Een danszaal eerder dan een lift. Andere hotelgasten zaten her en der verspreid,
apathisch. Ze leken overgeleverd aan de tocht. De boy vroeg ons kordaat wat
onze verdieping was. Hij drukte op een knop ergens bovenaan. Er was geen
liftmuzak, enkel stilte. Een ontzield koppel zat op een ovale bank in het
midden voor zich uit te staren. De
anderen, een twintigtal, waarvan iets meer vrouwen als mannen, stonden tegen de
beklede wanden en keken elk een andere richting uit. Het was zulk een
artificiële opstelling, bestudeerd bijna. Was het geregisseerd, zaten we in een
opname? Ik zag aan mijn vriendin dat ze zich dezelfde bedenkingen maakte. Ze
snoof een fijne scheut lucht binnen alsof ze haar hersenen wou voeden om dit
mysterie te begrijpen. De boy klikte nog enkele andere verdiepingen aan en de
lift trad in werking. Vreemd genoeg maakte hij concentrische bewegingen terwijl
hij steeg. Bij elke verdieping draaide hij om zijn as. De draaibeweging gaf ons
het gevoel dat we opgetild werden, dat de zwaartekracht ons had opgegeven. Bij de eerste verdiepingen waren we te
verbaasd om iets te voelen, maar al snel trad een misselijkheid op die niet te
stuiten was. Mijn vriendin ging langs de kant zitten, stelde zich hard op,
beslist om niet toe te geven aan haar duizeligheid, maar ze moest al gauw een
plastic tasje volkotsen. Ook mijn maag draaide zich om. De andere liftreizigers
bleven apathisch gefocust op een punt. Konden ze de draaierigheid hiermee om de
tuin leiden? Onze reactie op de trip sloeg hen niet uit hun lood. Niemand
snelde ons ter hulp. Ze leken op die paspoppen die melancholisch met hun half
geschilderde ogen in het ijle staren, steunend op hun stijve ledematen, maar
deze personen waren wel degelijk van vlees en bloed. Ze zagen eruit alsof ze
met een zware waarheid moesten omgaan, waarvan iedereen op de hoogte was,
behalve wij. We waren naïef. We gaven toe aan onze lichamelijke reflexen,
terwijl er schijnbaar iets veel erger aan de hand was. Hoe veraf was het moment
waarop we enthousiast het toeristengidsje hadden doorbladerd. De lift stopte
even tussen verdieping 53 en 54. We wachtten eerst af wat de volgende
verrassing kon zijn, een denderende crash. We wendden ons af van die waanidee
en overlegden of we deze trip meermaals per dag konden ondernemen. Hadden we die
martelgang over voor een goedkope hotelkamer? Mijn vriendin, die er het ergst
aan toe was, vermande zich. Het was veel geld en we zouden iets anders moeten
zoeken. We zagen de werkdagen aan ons voorbijgaan die de trip had gekost en
besloten dat we het wel gewoon zouden worden. De tweede helft van het traject
was zo mogelijk nog erger, alsof de lift onze hoogmoed wou bestraffen. Er
kwamen vibraties bij, kleine schokjes. Mijn vriendin vroeg aan een dame naast
haar, een jonge dame, waarvan de vale strakke rok dezelfde oubolligheid als de
lobby uitstraalde, of dit normaal was. Alsof mijn vriendin haar hoogst
onaangenaam nieuws had gemeld, wendde de dame haar blik snel af. Uiteindelijk
gingen de liftdeuren open. Er waren geen vensters op deze verdieping. Als we
geen opwaartse beweging hadden gevoeld, hadden we gedacht dat we naar het
midden van de aarde gereisd waren. We zagen een zwarte kerel in uniform: een
blauwe broek met een rode lijn en een rode blazer met gouden knopen. We vroegen
hem waar onze kamer zich bevond. In zijn bijna kleurloos blauwe ogen zagen we
dat ook hij het niet wist.