zaterdag 15 november 2014

Het Favoriete Spel van Leonard Cohen

Iedere rabiate Cohen-fan heeft ondertussen zijn nieuwste CD in huis gehaald. In het eerste nummer ‘Slow’ op ‘Popular problems’ heeft Cohen het over zijn aangeboren zucht naar traagheid. ‘It’s not because I’m old’ kreunt hij met enige wanhoop, om te anticiperen op het evidente argument. with you it’s got to go, with me it’s got to last’. ‘Slow’ is een erotische uitnodiging, waar alleen Cohen met zijn diep stem op zijn tachtigste nog mee wegkomt. De zelfspot, nog versterkt door het parodietje op een bluesnummer, doen je meteen glimlachen.

In het centrum van Amsterdam vond ik onlangs een stukje Engeland van vijf verdiepingen hoog. ‘Waterstones’, the home of English books. In de draai van de tweede naar de derde verdieping wachtte mijn laat verjaardagsgeschenk: ‘The Favorite Game, a novel’. Een roman van singer-songwriter Leonard Cohen.
Afrekenen lukt enkel in het Engels, daar bij Waterstones. Ik haalde mijn beste Oxford-accent boven, en mijn vriend een biljet van 20 €. See you again. Mijn vriend ploos de afdeling design uit, ik las de eerste bladzij daar in de erker van het Waterstones-torentje.

De schrijfstijl is fragmentarisch, poëtisch, beeldend. De 29-jarige Cohen had het gevoel voor ironie al in zich, toen hij eerst in het regenachtige Southampton en daarna op het Griekse eiland Hydra aan zijn roman schreef.
‘ A bullet broke into the flesh of his father’s arm as he rose out of a trench. It comforts a man with coronary thrombosis to bear a wound taken in combat’
We zien de fragiele vader, trots op zijn oorlogswonde. Een trots waaraan zijn jonge zoon zich wel eens zal ergeren. Dan de moeder, een wonde op zich.
‘His mother regarded the whole body as a scar grown over some earlier perfection which she sought in mirrors and and windows and hub-caps.’

Ouders en littekens, een psychoanalytisch begin. Al snel blijkt het eerste boek van Cohen een massa autobiografische elementen te bevatten. Het hoofdpersonage Breavman, uit de Joodse middenklasse, verliest zijn vader wanneer hij ongeveer tien is. Zijn moeder zwelgt in zelfmedelijden en uit in de volgende jaren beschuldigingen aan haar afwezige zoon. Die zoon, die poëzie schrijft en boeken en niet met zijn moeder praat. Breavmans ironie wordt van jongsaf zijn schild, de absurde gesprekken met zijn vriend Krantz zijn zwaard.
‘Krantz, is it true that we are Jewish?’
‘So it has been rumoured, Breavman.’
‘Do you feel Jewish, Krantz?’
‘Thoroughly.’
‘Do your teeth feel Jewish?’
‘Especially my teeth, to say nothing of my left ball.’

Ze zweren zich niet te laten innemen door lange auto’s, filmromantiek, het Rode Gevaar of het tijdschrift The New Yorker. In de Buick van Krantz vader rijden ze door sneeuwstormen, er rotsvast van overtuigd dat ze twee schoonheden zullen ontmoeten. De duurzame liefde is een ander paar mouwen. Zo legt de jonge Breavman het uit aan zijn liefje Shell:
‘I read that Rousseau did right to the end of his life. I guess a certain kind of creative person is like that. He works all day to discipline his imagination so it’s there he’s most at home. No real corporal women can give him the pleasures of his own creations. Shell, don’t let me scare you with what I’m saying.’

Breavman-Cohen vergaart succes met zijn poëziebundels nog voor hij naar New York trekt, naar de universiteit die hij snel zal verlaten. Cohen beschreef zijn eigen ervaring aan Colombia-university als ‘passie zonder vlees, liefde zonder climax’. Breavman bestudeert vlees en climax in New York, maar laat de lessen vallen.  In 1957 keerde Cohen naar Montreal terug om er allerlei vreemde jobs te doen. Ook Breavman gaat in de fabriek werken, maar het handwerk verveelt hem danig. Cohen analyseert het gevoel piekfijn.
‘The boredom was killing. Manual labour did not free his mind to wander at all. It numbed his mind, but the anesthesia was not sufficiently potent to deliver it from awareness. It could still recognize its bondage.’

Breavman en Krantz zetten hun laatste samenspel in op het zomerkamp, waar ze beiden monitor zijn. Ze raken het oneens over de omgang met Martin Stark, een bijzonder jongetje dat liever gras telt dan aan de spelletjes deel te nemen. Krantz slaat een burgerlijkere weg in, Breavman looft de eigenheid van het jongetje.
De enigmatische stijl van de zinnen wordt wel eens zwaar naar het einde, maar de roman blijft knap en zeer beeldend. De typische Cohen-thema’s zitten er in: seksualiteit, religie, politiek, menselijke relaties. Zijn roman is sterk autobiografisch, veel meer nog dan zijn latere songteksten. Daarom wilde zijn Canadese uitgeverij hem eerst niet uitgeven. Cohen moest er uiteindelijk drie jaar mee leuren. Op de vraag om zijn tekst duchtig in te korten antwoordde hij: ‘anyone with an ear will know I've torn apart orchestras to arrive at my straight, melodic line.’ Uiteindelijk verscheen zijn boek eerst in Engeland, in 1963.

 Breavman gebruikt een spelletje uit zijn jeugd als metafoor voor het leven. Eén van de iconische vrouwen uit zijn kindertijd, Bertha, zwaait de anderen in het rond tot ze in de verse sneeuw vliegen. Ze doen hun best om zo vreemd mogelijk neer te komen en laten een bloesem-achtig veld na met stengels van voetafdrukken. De tachtigjarige Cohen zingt: ‘Party’s over, but I’ve landed on my feet. I’m standing on this corner, where there used to be a street’.

(‘A favorite game’ is opnieuw uitgegeven bij Vintage Books, www.vintagebooks.com.
Wapen u tegen de aanlokkelijke miniatuurweergaven van al die vintage books!)



vrijdag 17 oktober 2014

Opstaan met James Brown is ook leuk in de film


Blogpostjes op het aantal van 13 laten staan is geen goed idee. Daarnaast moest ik gisteren een paar vooroordelen opgeven. Een biopic over een wereldster in de showbizz wordt snel een lichtvoetige musical, dacht ik. Ik moest helemaal op mijn stappen terugkeren toen ik Get on up over James Brown zag. Het verhaal wordt op een literaire manier getoond, weinig telling veel showing. Via flashbacks zien we hoe het karakter van Brown zich gevormd heeft. De film begint wanneer hij een gat in het plafond schiet omdat een dame het toilet gebruikt heeft in één van zijn supermarkten. Hoe het zover is kunnen komen, daar heeft de jeugd in een boshut en het stelen van een pak iets mee te maken. Mijn vrienden prille dertigers en ik hebben de Story van de jaren 70, 80 niet gelezen. We wisten niet dat James Brown zijn carrière en zijn hoofd zo gewaggeld hadden. Het verhaal had voor ons dus spannende plotwendingen. Chadwick Boseman lijkt op James Brown. Hij zet echt een straffe prestatie neer. Enig nadeel : zijn straatengels is moeilijk te verstaan en ondertitels waren er niet bij. De cinefiel moet na middernacht nog flink bij de pinken zijn. Maar geen paniek. Wat fiscale problemen en ruzies in de band later barst de muziek los in ‘Get on up’. Chadwick alias Brown schudt ons wakker in een gouden pakske. Mooiste zin uit de film: ‘We've got more funk in the trunk’!
Pas op! In de trailer lijkt het effectief alsof Get on up een lichtvoetige musical is...

Fellini en Pasolini, creatieve collega’s voor Le Notte di Cabiria

Boven de kassa’s van het filmfestival, in het Cafellini, wacht ons dezer dagen een cava van 5 Euro en een opgedirkt publiek, veelal met vrijkaartjes van het werk. Fellini had ze zwierig laten dansen en erotische confidenties laten fluisteren. Dit is natuurlijk een te clichématige interpretatie van de geesteswereld van de regisseur, even cliché als de letters die het logo vormen van het Cafellini, een typografische imitatie van zijn filmtitel Amarcord. Als je aan de doorsnee kijker vraagt wat ‘fellinaans’ voor hem betekent, dan zal hij ongetwijfeld denken aan ‘een onirische sfeer, exuberant, personages waarvan er geen enkele normaal lijkt te zijn’.

Het is de sfeer die we kennen uit Amarcord, de fragmentarische herinnering aan zijn jeugd in Rimini. Het is de duizelingwekkende eindscène van Otto e Mezzo, de parade op het circusdeuntje van Rota. En dan Roma, met al die volkse spaghettivreters en het kind dat op de tafel een obsceen lied zingt.

We vergeten Cabiria, en haar nachten. Le notte di Cabiria is Fellini’s zevende film uit 1957.  Federico is een monument van de Italiaanse cinema, een eigenzinnig genie dat zijn fantasieën doordreef en als geen ander werelden wist te scheppen uit zijn kleurrijke observaties. In de werkelijkheid hebben die magistrale genieën vaak samengewerkt. Fellini voegde als scenarioschrijver van Rosselini de peper toe aan de melancholische neorealistische cinema. Anderzijds kreeg hij voor Le notte di Cabiria de hulp van Pasolini. De twee bespraken op de set hoe ze hun script in beeld zouden omzetten. Dat script in een verlopen mapje in hun handen. Misschien komt het door Pasolini’s hand dat het verhaal geen amalgaam van beelden is, maar een duidelijke structuur heeft, een loop: de begin en de eindscène zijn een echo van elkaar.  

Cabiria is een prostituee met een erg aseksueel aura, gespeeld door Giulietta Masina, de vrouw van Fellini. Psychoanalysten zullen een vette kluif hebben aan de aseksuele afbeelding van Masina in de films van haar man, dat terwijl Fellini in zijn dromenboek afrekende met de vrouwelijke verlokkingen. Nochtans bewees Masina in Nella città l’inferno van Castellani dat ze wel degelijk een aantrekkelijke prostituee kon spelen.

Uit het dromenboek van Fellini.

 Bij de start van de film wordt Cabiria door haar minnaar in een rivier geduwd. Hij gaat ervandoor met haar handtas terwijl zij gevaarlijk naar het riool drijft.  Een paar mannen halen haar uit het water. Ze foetert en schreeuwt. Ze verbrandt Giorgio’s foto’s. De film draait om haar ontgoochelingen en veerkrachtige strijdlust. Haar kleine plezieren die telkens een contrapunt krijgen. Een groots acteur haalt haar op in de Via Veneto en neemt haar mee naar zijn huis. Ze is dolblij wanner ze een gesigneerde foto krijgt. Maar dan komt de huilende minnares van de acteur aankloppen. Hij geeft toe aan haar jammerklachten, terwijl hij Cabiria in de badkamer heeft opgesloten. Met de hond van de acteur in haar armen, kijkt ze verweesd door het sleutelgat.


Fellini’s compassie voor de kleine mens en het terugkerende thema van lijden en verlossing worden soms christelijk genoemd. Tegelijk komt de naïeve Cabiria tot een scherp inzicht in  de film: de Maagd Maria zal haar geen gratie schenken. De prostituees gaan met de kreupele oom van hun pooier naar een bedevaartsoord, waar ze huilend vergeving vragen voor hun zonden. Ze zingen en schreeuwen, hun volkse verweerde gezichten in prachtige shots. Als de pooier zijn kreupele oom beveelt zonder krukken te lopen, valt die hulpeloos neer. Cabiria schreeuwt de wrede desillusie uit. ‘We zijn niet veranderd!’

Ondanks haar groeiende argwaan en cynisme, tuint ze er telkens weer in. Ze laat zich hypnotiseren tijdens een spektakel. De hypnotiseur doet haar praten met een onzichtbare minnaar, Oscar. We zien haar verliefd over het podium dwarrelen. Na het optreden spreekt een zekere Oscar haar aan op straat, hij was onder de indruk van haar pure aard. Ze is nog kwaad om de frats van de hypnotiseur en ze scheept Oscar af, maar kan zich niet bedwingen om naar een afspraakje te gaan in het station Termini. Na tien afspraakjes vraagt hij haar ten huwelijk. Ze zegt dat hij de spot met haar drijft, maar hij is goed in zijn rol en uiteindelijk verkoopt ze haar huis aan een groep hongerlijders. Ze heeft haar schamele bezittingen ingepakt. Oscar neemt haar niet mee naar haar nieuwe adres. Hij staat erop om eerst te gaan wandelen. Als kijker voel je nattigheid. Cabiria plukt argeloos bloemen zoals toen ze gehypnotiseerd was. De scène eindigt aan een klif met een meer. Oscar vraagt haar of ze kan zwemmen. Ze vertelt dat ze ooit bijna verdronken is toen een minnaar haar in het water duwde. Opeens begint het haar te dagen dat Oscar dit ook van plan is. Zijn koortsige ogen zeggen alles. Ze valt op de grond, schreeuwt dat ze wil sterven. Uren ligt ze daar te deprimeren. In de laatste scène gaat het van pure wanhoop naar sterkte en onafhankelijkheid. Cabiria klautert het bos uit, komt terecht in een vrolijke optocht van feestvierders. Door haar tranen schemert een bescheiden glimlach, symbool voor het overwonnen  wanhoopsmoment. Die twee seconden film vatten het talent van Masina samen. Zelden een actrice zo ingetogen intens zien spelen. Het festival van Cannes bekroonde haar in ’57 voor haar prestatie. Benieuwd of men in het Caermersklooster ook een plaatsje voorzien heeft voor Cabiria.  








zaterdag 20 september 2014

Mamma Magnani, de echte Sophia Loren.

Ok, Sophia Loren wordt tachtig vandaag. En ze brengt een biografie uit, ja. Er zijn ook nog andere monumenten in die Italiaanse cinema. Het Colosseum van de film is voor mij een vrouw die over zes dagen 106 zou worden, maar fris als de dag van gisteren van je DVD spat.
ANNA MAGNANI.


Fellini mocht haar bezwangeren in Rossellini's Il Miracolo. Magnani is er een herderin en ziet de heilige Jozef in een zwerver, gespeeld door Fellini. Zijn enige rol als acteur. Hij refereert ernaar in zijn Roma, waar hij Magnani voorstelt als een grootse Italiaanse actrice. Als hij zegt: 'Mag ik u iets vragen?',antwoordt zij: 'Ik vertrouw u niet!' en sluit ze de deur. Een verwijzing naar zijn eerdere bedrog in Il Miracolo.

In Nella citta l'inferno van Renato Castellani moet ze brommen in een Romeinse gevangenis. Ze zal er het groentje Lina op het slechte pad brengen. Haar cynisme nekt haar, al heeft ze een groot hart. Ze blijft radeloos achter. Magnani staat bekend om haar melancholische schaterlach, die ze in Mamma Roma van Pasolini misschien wel het best uitspeelt. Mamma Roma is een prostituee, die haar zoon gaat ophalen ergens te lande. Jaren geleden heeft ze hem in een dorpje achtergelaten. Het weerzien verloopt stroef, maar de jongen vindt zijn draai in Rome. Tot hij wat verkeerde vrienden maakt. Hij wordt verliefd op een mannenvreetster en krijgt een portie cynisme geïnjecteerd. Als hardwerkende moeder probeert Magnani voor hem te zorgen en het lukt haar niet. Mamma Roma en haar zoon zijn duidelijk Maria en Jezus voor de door religie bezeten Pasolini.
De openingsscène is van een maniëristische schoonheid. Mamma Roma is op een trouwfeest, waar ze bruid en bruidegom al zingend confronteert met de waarheid. De bruidegom heeft meermaals naast de pot gepist bij Mamma Roma. Hij verdedigt zich in bedeesde melodieën, maar haar schaterlach heeft steeds de boventoon.

Anna Magnani was een echte vrouw, met rimpels, maar o zo verrukkelijk. Haar personages zijn hard en gevoelig, zoals dat gaat bij overlevers. Het is moeilijk om een actrice te bedenken van haar niveau in het Hollywoodiaanse landschap. Botox had ze zeker geweigerd. Ze had er luid en spottend om gelachen. Haaaahaaaahaaa.

maandag 11 augustus 2014

Alessandro Papetti in Perugia

In Perugia erg verzorgde tentoonstellingen gezien van:
- Steve McCurry: de fotograaf van het Afghaanse meisje met de griezelig groene ogen. McCurry maakte wat promofoto's in opdracht van de regio Umbriё. Technisch heel accuraat, maar de plaatjes van priesters in de stegen, ambachtsmannen en straatmuzikanten kennen we nu wel al. Wel mooi opgezet in een donkere ruimte met belichte kaders op de grond.
- In Palazzo delle Penna, een andere fotograaf, Doisneau-adept die vooral zwart-wit foto's nam van lezende mensen in Perugia-setting. Je krijgt er een hoofdtelefoon met drie radio-kanalen. Iets Hebreeuws, iets elektro en iets jazzy.
- Joseph Beuys, de borden met sjamanistische uitleg. En nog McCurry-foto's op de grond. In de kelder van het Palazzo della Penna, waar je hoofdtelefoon het niet meer doet.
- ALESSANDRO PAPETTI: Vooral deze heeft me van mijn sokken geblazen. Heel tactiel. Schildert monumentale doeken met personages. Je vergeet dat ze niet echt leven, al missen ze een hoofd en voeten.







donderdag 7 augustus 2014

Brief aan den John, Virginia Woolf

Inmiddels leert Virginia Woolf me nog altijd Italiaans en andere zaken. Het essay dat ik vandaag las, is te mooi om voor mezelf te houden. Het is een brief aan de jonge dichter John, die niet zo goed in zijn schrijversvel zit. ‘Poёzie schrijven was nog nooit zo moeilijk als vandaag. Alle interessante dingen komen tegenwoordig van de romanciers’, jammert hij. Den John heeft in zijn cynische bui de neiging om de poёzie naar de prullenbak te verwijzen.

Anno 1931. Een oudere man in Virginia’s entourage blijft herhalen dat de kunst van het brievenschrijven dood is. Zever, vindt Woolf. Ze is, naar eigen zeggen, door het dolle heen met John zijn epistel, hoewel hij de streepjes aan zijn ‘t’ soms vergeet. Aangezien de postzegels zo goedkoop zijn en John weet dat zijn brief later verbrand zal worden, kan hij er zijn meest intieme bedenkingen en frustraties in kwijt. Virginia prijst via een omwegje zijn eerlijkheid, die ze mist in zijn poёzie. Voor hem is het brievenschrijven een goede oefening, bedoelt ze.

 Ze weet hoe ze een jonge dichter als John moet aanpakken en een universeler essay schrijven is ook voor haar interessanter. Dus heeft ze het over de poёzie van die tijd. Ze betreurt dat de gedichten nogal op het ‘ik’ gericht zijn. Zijn de buitenwereld, de nieuwe technologie en de wetenschap zo oninteressant voor de letteren? Een link vinden tussen de vogeltjes en de auto’s, dat zou John’s gedichten meer elan geven. En wat meer personages, meer stemmen laten horen.

Dan verlaat ze de omwegjes en stelt ze boud: ‘Per l’amore del cielo’, want hier spreekt ze dus Italiaans ‘non pubblicare niente prima dei trent’anni’. Niets publiceren voor je dertigste, jandorie!

Ik doe mijn best om haar even Nederlands te laten spreken: ‘Ik ben er zeker van dat dit het allerbelangrijkste is. De grootste zwaktes die ik in gedichten heb gelezen, komen voort uit het feit dat ze al in de schijnwerper stonden voor ze rijp genoeg waren. Die gedichten zijn van een skeletachtige stijfdeftigheid, of het hem nu in de woorden of in de emoties zit, een stijfdeftigheid die geen kenmerk zou mogen zijn van de jeugd. De dichter schrijft misschien erg goed voor een intelligent publiek, maar hoeveel beter zou hij gedicht hebben als hij tien jaar lang enkel voor zichzelf had geschreven. De jaren tussen je twintigste en dertigste zijn sentimenteel opwindend. De regen die druppelt, een vleugel die zich openvouwt, iemand die voorbijloopt, de meest banale geluiden en beelden duwen ons van de hoogste toppen van onze vrolijkheid in de diepste dalen van de wanhoop. Schrijf rijmen vol onzin, nu je zo jong bent. Wees dwaas en sentimenteel. Geef toe aan elke impuls. Maak alle stijlfouten, faal wat syntax en smaak betreft. Zo zal je leren schrijven. Maar als je publiceert, zal je vrijheid beperkt worden. Je zal denken wat je publiek ervan zal denken. Je zal voor de anderen schrijven, terwijl je enkel voor jezelf dient te schrijven. Waarom zou je die woeste stroom aan spontaan geleuter nu beheersen, die stroom die maar enkele jaren je goddelijke deel is, waarom? Om bestelde boekjes met experimentele verzen te schrijven, als huiswerk? Om geld te verdienen? We weten allebei dat dat ijdele hoop is. Om recencies te krijgen? Maar jouw vrienden zullen je veel serieuzere en complete kritiek geven dan de eerste de beste recensent. En wat de faam betreft, vraag ik je om eens goed naar die bekende personen te kijken, hun profetische air en pretentie. De grootste dichters waren anonym. Denk aan Shakespeare, die zich geen zier aantrok van zijn beroemdheid. […]’

John was waarschijnlijk teveel een navolger van de cerebrale romantiek, waarvan hij zich moest distantiёren om een eigenzinnig dichter te worden. Hopelijk is het hem gelukt, want zijn achternaam wordt nergens vermeld in de brief, dus geen update over zijn latere schrijfsels.

De herkenbaarheid van het essay is grappig. De barrokke stijl van beginnende aspirant-schrijvers, mezelf incluis. Maar ook de zucht van onze maatschappij naar jonge geniёen. Er zijn natuurtalenten, zoals Bob Dylan of Patti Smith, ik noem nu misschien wat hoogdravende namen, maar je kan er ongetwijfeld ook eentje bedenken in je vakgebied. Soms wordt de leeftijd een argument op zich. Herinner je je  Paolo Giordano nog, van de Eenzaamheid van de Priemgetallen? Hij werd in de litteraire promobladen voorgesteld als dé ontdekking, en nog maar 26, terwijl veel lezers zijn boek te licht bevonden. Met wat meer jaren op de teller, bereikt hij misschien zijn echte hoogtepunt. Mijn Italiaans sprekende Virginia had een brief aan hem kunnen richten. Mio caro Paolo.

Geef toe, je hebt ook al eens naar de leeftijd gekeken van een persoon die je bewondert. Wanneer heeft hij of zij zijn eerste belangrijke schilderij gemaakt, song geschreven, zaak overgenomen? Wanneer is hij CEO geworden? Was hij/zij ouder dan ons, oef, dan is er nog hoop. Het lijkt een manie van onze maatschappij. En zit er niet vaak wat kopieerwerk in de verwezenlijkingen van die jonge mensen, zoals Virginia zegt? Volgen ze hun voorbeelden zodanig, dat het bijna een ambacht wordt in plaats van een creatieve zoektocht? Ze had zich ongetwijfeld rotgeёrgerd aan hipsterkunst of aan de superlatieven van de recensenten, die de jonge kunstenaar tot kopiёren dwingen.

Terwijl ik dit schrijf, heb ik natuurlijk schrik om van jaloezie beticht te worden. Dat ik het ook wel zou willen, waarschijnlijk. Ontdekt worden op een leeftijd die ik al voorbij ben, als schrijfster of schilderes, tentoonstellen in wereldsteden en een leven leiden in Residence. Misschien. Maar die vrijheid om nog even, of voor altijd, onzin te schrijven, om alles uit te proberen wat in je opkomt in alle talen die je maar half beheerst, om te kliederen  en te kladderen, en niemand die je daar in het eerste het beste krantje of internetforum op afrekent, die vrijheid valt niet te versmaden.

Zonder mindfull te willen worden, zeg ik dankjewel Virginia, voor je ode aan de volharding. En aan de authenticiteit. Laten we allemaal lekker rijpen in hetgeen we maar willen.


zondag 27 juli 2014

Het nieuwe Italiaans met Virginia Woolf

Voor 64 euro kan je Italiaans leren met het Assimilboekje, inclusief vier CD’s. Het nieuwe Italiaans zonder moeite. De intuïtieve methode. Je luistert naar zinnetjes, zegt ze na, vertaalt ze. Na drie lessen kan je een aansteker vragen en zeggen dat je geen krant hebt. Je kan gastvriendelijke Italianen feliciteren met de grootte van hun living. Je kan zeggen hoe luidruchtig de kinderen tagliatelle eten. Dat het katje zich niet helemaal goed voelt omdat het verkouden is. De grammatica en de woordenschat moeten op die manier quasi onbewust in je systeem sluipen. Volgens het boekje gaat het om een natuurlijk proces. Maar. De grammaticale thema’s zijn niet zo onzichtbaar als de bedenkers van de lessen zouden willen. Neem nu de zinnetjes. ‘ La signora non trova l’ombrella. Le signore non trovano gli ombrelli.’ Met welk doel moet je je een groep dames voorstellen die allemaal tegelijk hun paraplu verloren zijn, tenzij om het meervoud van de zelfstandige naamwoorden onder de knie te krijgen.

De Roemeense theatermaker Eugène Ionesco zag de absurditeit in van die irrelevante zinnetjes, toen hij Frans leerde met hetzelfde boekje. Hij maakte er een prachtig toneelstuk mee. La Cantatrice chauve. De personages schreeuwen elkaar die zinnen toe. Het zijn dialogen zonder samenhang. De moeilijkheid van communicatie, men zegt iets anders dan wat men denkt en zo misloopt men elkaar, daar gaat het over. Tijdens mijn eerste lessen Italiaans via zelfstudie kan ik Ionesco maar niet wegdenken. Ik zie de beelden voor me van die karikaturale personages uit de DVD van La Cantratrice chauve. Bij elke zin gniffel ik.

Maar het moet gezegd, de eerste mooie woorden in het Italiaans ken ik via Assimil.  Het gaat om zoveel meer dan wat nieuwe klanken. Het Italiaans vocabularium biedt een andere blik op dagdagelijkse situaties, er gaat een nieuwe wereld open, waar de mensen anders tegen de dingen aankijken. ‘Purtroppo’, ‘helaas’, geeft aan de gemiste kans een zekere frivoliteit. Het regent, purtroppo. Je zou bijna willen dat er zich een wolkbreuk voordoet. ‘Oppure’, ‘of’, maakt de keuze tussen twee dingen gewichtiger. Zullen we gaan fietsen ‘oppure’ gaan zwemmen? Daar moet je even heel goed over nadenken. In dezelfde categorie hoort het plechtige ‘piuttosto’, ‘eerder’. Ik wil ‘piuttosto’ een koffie dan een thee, want koffie is toch gewoon zoveel beter. Veel sympathieker dan ons voorvoegsel ‘on’ ter ontkenning, is de Italiaanse zachte ‘s’: conosciuto en sconosciuto, bekend en onbekend. Of ‘fortunato’ en ‘sfortunato’, één lettertje verschil bepaalt het geluk. Wat een subtiliteit. Luister nu nog eens denkbeeldig naar onze zware, brute ‘on’ en prijs die Italianen om hun grammaticale vriendelijkheid. En dan dat grappige binnenrijm. ‘Non ti scomodi?’, ‘Stoort het je niet?’. Op de cadans van die Italiaanse zin kan je niet anders dan driemaal nee schudden, ook al stoort het je echt wel.
Na een veertigtal lessen valt de Assimilmethode uit de gratie. De te memoriseren zinnen worden steeds langer, genre ‘ Terwijl de zon achter de heuvels van de Abbruzen onderging, zijn we, zo goed en zo kwaad mogelijk, aangekomen op de Camping Montesilvano, één van de grootste campings van de Adriatische kust’. Het staat buiten kijf dat je hiermee veel woordenschat vergaart, maar het is monnikenwerk. Dus kies ik voor het echte natuurlijke proces, dat voor mij uit twee elementen bestaat. Eén, met de Italianen praten en daar heb ik nu gelukkig zes weken de tijd voor. En het tweede element: lezen in de doeltaal. Geen Assimil, maar boeken. Woorden leren is leuker als het tekstje narratief wat aan elkaar hangt.

In de boekenwinkel van Bolsena kocht ik dus L’arte di correre van Haruki Murakami. En niet de poesiё van Passolini. Murakami schrijft vrij eenvoudige zinnen en schetst herkenbare situaties. Ideaal om Italiaans mee te leren, al is het een vertaalde tekst, het is gemakkelijk te begrijpen. Hij schrijft over zijn liefde voor het lopen en het schrijven. Interessant concept, de twee zijn met elkaar verbonden. Hij begon te lopen toen hij debuteerde als schrijver om zijn zitvlees er af te rennen. De beginperiode van een artiest, zijn inlooptijd, om in het thema te blijven, is altijd het interessantste deel van de autobiografie. Daarna wordt het nogal vaak een opsomming van de geschreven boeken, gecomponeerde songs of, in het geval van Murakami, zijn gelopen marathons. Hij beschrijft al te vaak de warmte wanneer hij in Athene voor een artikel op zijn ééntje die 42 kilometer loopt. Dat hij dorst heeft ook ja, zin in een ijskoud pintje. Dat het gevaarlijk is om op straten te rennen waar de auto’s je rakelings voorbij rijden. Ik heb Murakami nooit goed begrepen. De herkenbaarheid die sommige lezers misschien fijn vinden, is me te saai. Ondanks de surrealistische elementen, die her en der in zijn verhalen opduiken, is het allemaal wat te lang uitgesponnen. Wie wil, mag me van de kwaliteiten van Murakami overtuigen. Dit boek begon voor mij zelf wat teveel op een marathon te lijken. Na 22 kilometer ben ik gestopt.

Ik voel me een litteraire snob als ik in een boekhandel in Orvieto Consigli a un aspirante scrittore koop van Virginia Woolf. Het is een verzameling essays en dagboekfragmenten over lezen en schrijven, zelfde thema, maar zoveel geïnspireerder. Virginia stelt me gerust wat mijn kritische oordeel over Murakami betreft. Volgens haar heeft de lezer twee taken: zich alles piekfijn proberen voorstellen zoals de schrijver het bedoeld had en zich een oordeel vormen over het werk. Daarbij vraagt ze zich af welk type boek het is, welke waarde het heeft, wat er goed werkt en wat niet. Dat is voor haar heel natuurlijk. Zelfs in haar tijd was er al een gigantische literaire productie, een processie van dieren, schrijft ze, en de critici hadden slechts één seconde de tijd om hun geweer te laden en te schieten, zonder te weten of het om een konijn of een tijger ging of om een koe die vreedzaam graast in de wei. Volgens mij had Virginia Woolf veel meer humor dan de film ‘The Hours’ ons doet geloven. Nicole Kidman zet een heel neurotische versie van Woolf neer, vooral gebaseerd op haar zenuwinzinkingen. Terwijl ze in de 59 jaar dat ze leefde toch vaak de rug gerecht heeft. Ze streed voor vrouwenemancipatie, tegen het fascisme en tegen haar eigen demonen, waaronder incest en haar vermeende manische depressie. Zonder neuroleptica of antidepressiva. Je zou het van minder begeven. Haar afscheidsbrief aan haar man is één van de meest genereuze liefdesbrieven uit de literatuur. De recensente Woolf lijkt me al even vrijgevig: ‘Als de auteur naast die occassionele schoten van de critici nog een andere vorm van kritiek zou krijgen, de mening van mensen die lezen omdat ze van lezen houden, op hun gemak en niet om den brode, en als die mensen hun oordeel met sympathie voor de auteur maar ook met grote strengheid zouden uitspreken, zou die auteur de kwaliteit van zijn werk dan niet kunnen verbeteren?’ Virginia schiet niet op de auteur. Ze leest om zichzelf en anderen het schrijven bij te brengen en haar strengheid komt daaruit voort. Wat hebben we vandaag geleerd? In plaats van hier op Murakami te schieten, kan ik hem beter de essays van Virginia cadeau doen. Maar sorry Haruki, je moet nog even wachten, met Virginia is het leuker Italiaans leren.




vrijdag 25 juli 2014

L’abbondanza delle forchette

Tra le forchette ci sono delle regine che vengono di un’altra epoca. Hanno messo il loro vestito di ferro più elegante con due strisce in ogni lato. Quando prendi una così nella mano per attaccare il secondo, un filetto di maiale che ha passato la sua vita cercando i tuberi nel fango, il tuo strumento per mangiare ti guarda con disapprovazione e devi un attimo sorpassare questo momento di disagio prima di imboccare il tuo pezzetto di carne diabolica. In quella situazione non hai mai più desiderato la versione più servizievole, quella in plastica, che si romperebbe volentieri il corpo per soddisfare il tuo bisogno urgente di cibo, come se fosse qualche kamikaze giapponese.
L’ora del mio appuntamento con il signore D., in una trattoria modesta della periferia di Roma, la mia forchetta era di una drittura molto razionale, che si accordava con la solita tovaglia a quadri rossi. Il signore D. prendeva il tempo per spiegare meticolosamente il suo tovagliolo sulle ginocchia e si metteva gli spaghetti sulla forchetta in tre giri uguali della mano. Mentre masticava con calma la sua pasta mi guardava senza distrarsi. ‘Hai fatto il necessario?’, mi chiedeva con una voce bassa ma decisa, come se fosse un ordine invece di una domanda.  Affermavo con un cenno debole della testa. ‘Le ore previste sono state rispettate?’ Accennavo ancora. ‘ Non ci sono stati degli imprevisti?’ Gli dicevo di no. L’occhio destro mostrava una rassicurazione quasi impercettibili, seguita da una breva scossa prima che lui cadesse per terra. Uno spaghetto le usciva dalla bocca mentre lui guardava il soffitto con una ansia crescente fino a che l’ultimo scosso lo paralizzasse per sempre. Il cuoco usciva dalla cucina e i pochi clienti si alzavano e ci abbracciavamo un attimo. Il cuoco si rallegrava di aver fatto il lavoro con la metà della dose abituale. I clienti gli dicevano di essere prudente con quegli esperimenti perché abbiamo da fare con dell’erbaccia vera.
La forchette del Signore D. era rimasta sdraiata per terra accanto alla sua mano immobile. Le quattro rebbi, che a volte si chiamano denti, puntavano al pavimento, come se lei fosse caduta imitando il suo maestro morto. Questa cosa sempre mi stupisce, che uno strumento che serve per mangiare, abbia anche dei denti. Così pensando, camminavo a casa mia con la forchetta nella mano. Appena rientrato, collocavo questa forchetta nel mio muro, in un bello spazio vuoto nel mezzo delle sue mille sorelle.




donderdag 24 juli 2014

De stad die sterft


In mijn vorige blogpost had ik het over Fellini, die voor La Strada in Bagnoregio kwam filmen. Tegenover Bagnoregio ligt het prachtige dorp Civita dat vreemd genoeg niet in La Strada voorkomt. Was het nog te kapotgeschoten door de Tweede Wereldoorlog of zou de schoonheid van Civita teveel afleiden van het verhaal? Civita lijkt wel het Purgatorio van Dante, een hoop aarde in verschillende lagen, met bovenop het paradijs. De aarde waaruit de hel gegraven is. Een drijvend hemelrijk, want de bovenste grondlagen turf zijn harder dan de onderste kleilaag. Aardbevingen en instortingen teisteren dit dorp, sinds het prille begin, de Etruskische tijd. Daarom kreeg Civita de ondertitel ‘La citta que muere’, de stervende stad. 

Dit wankel paradijs is bereikbaar via een eindeloos lange brug van 300 m. De optische illusie van stijgen en dalen verdriedubbelt die afstand. Met de auto moet je het niet proberen. De brug is hoogstens breed genoeg voor ezels, of de moderne variant, een brommer, die op het laatste steile stuk zeurderig benzine verstookt. In het midden van de brug heb je de indruk tussen de bergen te zweven. Mijn hoogtevrees voor de nochtans niet zo diepe ravijnen aan mijn weerszijden, staat het gevoel van vrijheid in de weg de eerste keer dat ik deze brug beklim. Ik moet me vastklampen aan mijn vriendin, die om haar beurt mijn arm vastneemt. Als twee leprozen schuifelen we naar boven. Noem het een soort hoogtedronkenschap in combinatie met de hitte. Mijn hersenen zijn niet bestand tegen de hoogteverschillen en willen in de lege diepte duiken. Ik denk even te zullen sterven voor de stad die sterft. Ik negeer de natuurpracht rond mij en mijn hartkloppingen en ik slaag er uiteindelijk in om de poort te bereiken, door star voor me uit te kijken. Eens ik boven kom, belonen de grillige vormen van de kalkrotsen mijn moed. Het dorp ligt in een vallei die de Tiber, in een vorig leven, nog heeft uitgeschuurd. De wind modelleert de rotsen verder, tot er eentje op een kathedraal lijkt. Schoonheid heeft een prijs, en die prijs heb ik betaald aan Civita met mijn eenmalige vertigo.

Sommige schilderijen doen je de fictie van het doek vergeten, ze doen je geloven dat die personages werkelijkheid zijn tot het kader en de museumzaal verdwijnen en je enkel kan kijken naar die blik, die gewaden. Je denkt dat de persoon op het doek zijn hoofd zal draaien en je zal aanspreken, zoals bij de Spaanse barokschilder Zurbarán. Als je die transformatie van fictie en werkelijkheid al eens hebt ervaren, dat meesterlijke bedrog van de kunstenaar, dan kan je je misschien ook inbeelden hoe het omgekeerde zich hier voordoet in Civita. Hoe de werkelijkheid hier fictie lijkt. De kalkrotsen rond het dorp, een scherpe stenen zee gevormd door de wind. Voor elkaar geschoven kartonnen borden, waar met wat kaki potlood de illusie van begroeiing op getekend is. Duizenden horizontale groeven geven aan die rotsen toch nog enig volume. Het is een gravure van een landschap, levensecht. El Greco wit en schraal donkergroen. Rotsen met het vale uiterlijk van heiligen.





zaterdag 14 juni 2014

Pareltjes van paria's uit het werk van Fellini


Focus Knack liet het ons weten. Het Filmfestival van Gent is dit jaar gewijd aan Federico Fellini. Het Caermersklooster zal een overzicht brengen van zijn werk en in het themacafé naast de Kinepolis zal een kartonnen Anita Ekberg waarschijnlijk in een fontein baden. Als onvoorwaardelijke fan wil ik het nu eens niet hebben over La Dolce Vita, Roma of het virtuoze Otto e mezzo. Hier wil ik enkele pareltjes behandelen die paria’s riskeren te worden in het oeuvre van Fellini. Ok, de eerste kent u misschien nog wel.

Tijdens mijn prille studententijd  ging ik bij een vriendin naar La Strada kijken. Ik bewonderde het artistieke interieur van de vriendin, de Guernica-stier die ze uit koperblad had gesneden, de roodgeverfde muren, de hoge plafonds, de gigantische bananenplant. Het had iets heel onafhankelijk. Ze schonk bananenthee en ik had het gevoel dat we die avond iets erg nuttig zouden doen. De grootse Italiaanse cinema exploreren. La Strada gaat over de stuurse foorkramer Zampano en zijn aandoenlijk naïeve assistente Gelsomina. In die rollen een letterlijk ijzersterke Anthony Quinn, die zijn borst opzwelt en de ketens rond zijn lijf breekt. Giulieta Masina, de vrouw van Fellini, speelt Gelsomina. Zij wordt hardvochtig gedwongen om de clown te spelen in het circustoneeltje. Toch geniet ze van de nieuwe wereld die Zampano haar laat ontdekken. Als haar enige vriend, een koorddanser, een dodelijke slag krijgt van Zampano, overvalt haar een ongeneeslijke melancholie. De eindscène liet ons stil achter. Anthony Quinn die op het strand ineenstort. De enige creatuur die van hem heeft gehouden, heeft hij het leven onmogelijk gemaakt.  Een bittere verlossing, want Gelsomina bracht hem gevoel bij. Ze doorbrak uiteindelijk zijn hardvochtigheid. Dat trompetdeuntje van Nino Rota. Bijna tien jaar later zag ik La Strada terug. De ietwat larmoyante Gelsomina, nog steeds even onbevangen als tien jaar geleden. Zampano, gebaseerd op een angstaanjagende beenhouwer uit Fellini’s half verzonnen kindertijd. De charmante koorddanser die rokend viool speelt. Richard Basehart met zijn hoge stem en zijn berekende naïviteit. Fellini kon moeiteloos de kritiek pareren dat zijn film niet neo-realistisch genoeg was, dat het allemaal te sprookjesachtig was, door zijn eigen wereld door te drijven. Daar verdient hij een medaille voor artistieke moed voor. Zijn koldereske aanpak is net een meerwaarde, een abstractie van een universeel menselijk drama. In de greep zijn van een persoon die geen liefde kan geven. La Strada sprak zowel de massa als de intellectueel aan, fabrikanten wilden snoep en poppetjes maken van Gelsomina, Fellini moest er niet van weten. Hij had sympathie voor de volksmens, maar wist ook goed waar hij de lijn moest trekken. Hij kreeg een Zilveren Leeuw en een Oscar voor de film.

In Bagnoregio, een van de steden waar Fellini La Strada opnam, kon ik met de lokale kleermaker spreken die zestig jaar geleden voor Fellini had gewerkt. Het moet nog amateuristisch geweest zijn in 1954. Fellini die de kleermaker vroeg een cape te maken voor Gelsomina. Een andere dorpeling maakte de vreemde moto met aanhangwagen/leefruimte. De regisseur plukte een jongetje uit de school dat een scene moest spelen. Hij bracht zijn Felliniaanse euforie naar het dorp, dat tien jaar eerder zwaar geteisterd was door de oorlog. Dit wordt één van de thema’s van de tekst waar ik aan werk. Hopelijk na de vakantie meer hierover.

maandag 2 juni 2014

Poëzie der anatomie


ADOLPH MENZEL en HARLINDE DE MOL

Ik heb Adolphe Menzel ontdekt via Géricault. De expo in het Gentse MSK was aan de grote Theodoor gewijd, met een metershoge kopie van ‘Le Radeau de la Méduse’. Dat werk is zo enorm dat je het niet in één oogopslag kan vatten. Zo bekend van kunsthistorische boeken ook, dat mijn geestesoog er meteen diagonalen op zag verschijnen. Die ingewikkelde patronen waarvan kunsthistorici zeker weten dat de schilder ze zo bedoeld had. Al kan structuur schoon zijn, zoals we in vorige blogposts trachtten te bewijzen, Le Radeau spreekt meer tot de ratio dan het gevoel.

Maar in een aanpalend zaaltje lagen schetsen van negentiende-eeuwer Adolphe Menzel. Schetsen die de armhaartjes deden rechtveren en blik glazig maakte. Welkom Stendhalsyndroom!

Was het door zijn achondroplasie, een vorm van dwerggroei, dat Menzel zo in de anatomie geïnteresseerd was? De schets betrof een lijk dat men uit het water had opgevist. Een bijzonder fijne lijnvoering, met een toefje groen. Maar dan ook niet zo fijn uitgetekend dat het klassiek wordt. Het lichaam is omgeven door wat slordige lijnen en verder een wit vlak, alsof hij daar net uit het papier is opgedoken. Onthutsend modern, die poëtische drenkeling! Jammergenoeg niet meteen op internet terug te vinden. Onderstaande link geeft een idee, maar is toch minder overtuigend dan de MSK versie.


Menzel. De kleine man met ‘professor Lecompte’ baard keek vanachter zijn eenvoudige bril streng en treurig naar de wereld, die hem nochtans vele vriendschappen verschafte. Hij mocht de kroning van de eerste Duitse keizer William I op doek vastleggen. Volgens de Franse poëet Jules Laforgue was dit ‘laarsje hoog bedekt met oneindig veel medailles van verschillende ordes en bewoog hij zich op alle feestjes vlot als een gnoom tussen de historische personages.’ Zijn toetreding tot de Hoge Orde van de Zwarte Adelaar, de Pruisische ridderorde met het Maltese kruis, leverde hem een nobel voorzetsel op. Adoph von Menzel.

De nieuwe Hoge Orde in Gent, het kunstenaarscollectief Beeldruim, heeft een zielsverwante van Menzel in de gelederen. Harlinde De Mol. Ander voorzetsel, zelfde thematiek. Poëtische aquarellen van anonieme nimfen, ware het niet dat ze een gaatje hebben in hun buik met bijzonder fijn getekende organen, die Harlinde soms ook benoemt. In andere schetsen laat Harlinde een opgevuld zakje ik-weet-niet-wat uit die orgaantjes komen. Of wat haar. Onrustwekkend speels. Kijkt u maar zelf maar:

https://www.facebook.com/Beeldruim/photos/a.173696759396404.34557.173679746064772/478926605540083/?type=1&theater


Beeldruim exposeert zo nu en dan in Gentse hotspots als Huset, u kan het allemaal volgen op de grootste anatomische site, Facebook.

vrijdag 23 mei 2014

O schitterende structuur - Paul Auster 'City of Glass'


In de eerste aflevering van ‘O schitterende structuur’ hadden we het over Julian Barnes. Hoe die zo eenvoudig begint aan zijn verhaal om het mysterie meer geloofwaardigheid te verlenen. 

Paul Auster pakt het anders aan. Hij legt de eigenaardigheden meteen op tafel in zijn novelle City of Glass en zijn roman The Book of Illusions.  Het hoofdpersonage is tweemaal een alleenstaande man. Vrouw en kinderen zijn overleden. Deze blogpost had ook de titel ‘zaligmakende zinnen’ kunnen dragen, want Auster is de meester van de eerste zinnen. Leest u deze uit City of Glass.

It was a wrong number that started it, the telephone ringing three times in the dead of the night, and the voice on the other end asking for someone he was not.

Een klungelige verkeerd verbonden krijgt al meteen grootse dimensies door de herhaling three times, het tijdstip in the dead of the night en de persoon someone he was not. Bovenal worden we in de intrige gesleurd door de woorden that started it. Wat is er gestart, vraagt de attente lezer zich af. Magistraal hoe Auster de beginsituatie kan neerzetten. Het zou een politieromannetje kunnen zijn, maar aan de bewoordingen someone he was not in plaats van het eenvoudigere  another person of someone else, merk je dat het een doordenker wordt. We hebben geen enkele concrete informatie over het hoofdpersonage dat de telefoon opneemt. We weten alleen dat men naar iemand vroeg die hij niet was. De verwarring van het hoofdpersonage over zijn identiteit, het thema van deze novelle, wordt ons duidelijk vanaf de eerste zin. Deze verwijzing naar latere elementen in de tekst, was ook iets wat Borges goed beheerste. Het personage van de detective keert meermaals terug bij Borges. Sla me dood als Auster Borges niet heeft gelezen.

Auster voegt vrij snel een intrigerend surrealistisch element toe. De verkeerde persoon, waarnaar gevraagd wordt aan de telefoon, is niemand minder dan Paul Auster zelf. Of the Auster Detective Agency. Het hoofdpersonage, de eenzame Quinn, zal zich voordoen als Paul Auster. Iets waar literatuurwetenschappers een term als ‘meta’ voor hebben uitgevonden. De zoektocht van detective Quinn alias Paul Auster is behoorlijk surrealistisch. Peter Stillmann is zijn raaskallende klant. Peter is volledig geïsoleerd opgegroeid, want zijn vader, een vreemde professor, wou een oertaal ontdekken bij zijn zoon. Die vader wordt jaren opgesloten en komt vrij op het moment van de telefoontjes. Zijn wandelingen door New York beschrijven letters, een boodschap aan onze detective. Mooi om lezen en om verder te bestuderen, want Auster heeft de theorieën over taal en identiteit van psychoanalist Jacques Lacan in deze tekst verwerkt. Als lezer zwem je graag mee in de stroom van deze absurde novelle. De parodie op het detectiveverhaaltje wordt afgewisseld met nuchtere beschrijvingen van de personages: As for Quinn there is little that need detain us. […]  He read many books, he looked at paintings, he went to the movies. Die droge stijl maakt het verhaal aannemelijk. Als je verder denkt, lijkt elke zin betekenis te hebben: Everything about Peter Stillman was white. White shirt, open at the neck; white pants, white shoes, white socks. De man die zich niet talig kan uitdrukken en daarom volgens de Lacaniaanse theorieën geen volwaardige identiteit heeft kunnen ontwikkelen, is volledig wit. Het zijn die Borgesiaanse indicaties die het verhaal ook bij de tweede lezing zo smakelijk maken.

Terug naar het basisidee van de novelle. De schrijver als detective. Het personage dat de schrijver is en nadien ook zelf zal schrijven om het raadsel van zijn identiteit te ontwarren. De plot gaat naar een toppunt wanneer schrijver en personage elkaar ontmoeten in het laatste hoofdstukje. Deze gedachte van Quinn over Auster is hilarisch: This Auster was the first intelligent person he had spoken to in a long time. Bovendien werkt Auster aan een essay over Don Quichote, een boek met dezelfde mise en abyme. Volgens het personage Paul Auster is Don Quijote een stand-in van Cervantes, die zelf graag ridderverhalen las. Cervantes heeft dus zichzelf geportretteerd.

What better portrait of a writer than a man who has been bewitched by books, concludeert het personage Auster. Een prachtige verwijzing naar Quinn als stand-in van de schrijver Paul Auster, Quinn die betoverd wordt door het raadsel van de taal. Als Quinn het zelfportret is van Paul Auster, dan wordt Auster door zijn personages in een spinnenweb van taal en identiteit gelokt. De gelaagdheden en verwijzingen in dit boek zijn zo exquis, City of Glass is een topwijn die na de zevende lezing steeds verfijnder smaakt. En dan zou ik nog een paar masterclasses kunnen volgen over deze novelle. De structuur is zo ingenieus uitgedacht. Op zinsniveau, op woordniveau zelfs, heeft de schrijver zijn structuur en thema in gedachten. Wat zei ik, wijn? Een goedgerijpte whiskey, is deze novelle.