woensdag 22 juli 2015

De Biënnale van Venetië in een paar gedachten. Het Italiaans Paviljoen, top of flop?




Het Italiaans paviljoen, top of flop?


Het Italiaans Paviljoen, aan de achterzijde van het Arsenale, tegen de tuinen, is een stuk groter dan de meeste andere paviljoenen. In eerste instantie was ik overweldigd door het groot aantal internationale topkunstenaars. Er is een gigantische video-installatie van Peter Greenaway. Vanessa Beecroft heeft er een eigentijdse versie van het werk ‘Etant donnés’ van Marcel Duchamp. Jannis Kounellis maakte een mooie installatie over de herinnering met een reeks identieke zwarte jassen. William Kentridge tekende een tijdslijn van de Italiaanse cinema gemaakt in houtskool, met de obligate fonteinscène van Anita Ekberg. Het thema van het paviljoen is de spanning tussen de kunsthistorische erfenis van Italië en de hedendaagse kunstenaars. Het is een reflectie over het verleden. Daarbij wordt al wat destructie toegepast, bijvoorbeeld in het fantastische werk van Nicola Samorì. Hij heeft bekende doeken uit de renaissance nageschilderd om ze vervolgens half af te pellen. Umberto Eco roept in zijn driedelig interview op om respect te hebben voor de vader die over zijn verleden vertelt, want als die vader daarmee stopt, is het verleden dood. Hij geeft voorbeelden uit zijn eigen leven: toen hij zijn thesis had afgewerkt, wou zijn vader alleen nog naar hem luisteren. Pa dacht dat zijn zoon nu meer te vertellen had. Eco betreurde dat. Er hoort een gezonde dynamiek te zijn tussen oud en nieuw.


 De jonge Italiaan is weleens verbolgen over het gebrek aan Italiaanse moderne kunst. Die moet vooral in Rome wijken voor het gigantische antieke patrimonium. Hij kijkt op naar steden als Barcelona of Berlijn, waar graffiti en gedurfde street-art wel mogen. Hier thuis hoor ik daar regelmatig over klagen. In de streek rond Rome en zuidelijker is er beduidend minder aandacht voor grafisch werk, mooie brochures, logo’s of websites. Umbrië is hier wel moderner in, met de vernieuwende studentenstad Perugia op kop. Toch was mijn vriend onder de indruk van het Italiaans paviljoen, dat volgens hem net een erkenning van het probleem was. Het bevatte ook veel goed werk in vergelijking met andere paviljoenen.


Toen ik er rond liep, vroeg ik me af of ik niet te snel in de val van die grote namen trapte. Ook in het Arsenale en het Centraal Paviljoen van Giardini bots je op zoveel erkende kunstenaars dat je tijd denkt te verliezen in de paviljoenen. In de Sala d’Armi ben ik door de nationale paviljoenen gerend uit schrik om belangrijker werk te missen. Je zal je werk daar maar tentoonstellen, in die lege zalen ocharme. Soms valt er echt wel wat te ontdekken, bijvoorbeeld in de paviljoenen van Denemarken en Uruguay. Als die topkunstenaars kwalitatief al een trapje hoger staan, ligt dit meestal aan de eenvoud en de toegankelijkheid van hun werken. Mindere goden, zoals Pamela Rosenkrantz van het Zwitsers Paviljoen, gaan zich wel eens te buiten aan hermetische teksten over hun werk, in dit geval een bad van methyleen, spandex, silicoon en Visorb.


Een vriend van ons die tentoonstellingen cureert, vond het Italiaans Paviljoen verschrikkelijk. Hij ergerde zich aan de jaarbeursachtige manier waarop de werken uitgestald worden. Het lijken stands naast elkaar. Hij vond het ook jammer dat de Italianen met Greenaway en Kentridge moesten uitpakken. Alsof ze zelf niets in huis hebben. Gelukkig waren Mimmo Paladino en Nicola Samorì er nog. Het klopt dat de video-installatie van Greenaway eigenlijk vrij banaal is. Een bewegende mozaïek van werken uit de Oudheid en de Renaissance. Misschien zijn Kentridge’s houtskooltekeningen dit keer ook niet zo geïnspireerd. Onze vriend vond nog dat Italië een karikaturaal beeld van zichzelf tentoonspreidde. Hij had liever een selectie gezien van drie hedendaagse kunstenaars die het paviljoen hadden mogen vullen met iets totaal anders, weg van de clichés. Een andere vriendin stond hem bij, het Italiaans paviljoen zou in de media een flop zijn genoemd.


 Nicola Samorì.

 

Jannis Kounellis

William Kentridge
 
Ik kan beide meningen begrijpen, maar moet zeggen dat mijn bewondering van Samorì’s werk er niet minder om is. De echte peace-maker tussen die twee visies is artieste Marzia Migliora. Zoals haar naam al zegt, is zij de beste van dit paviljoen. Zij reflecteert over het genre van het stilleven met een enorme kamer vol maïskolven. Je kan ernaar kijken door de deuren van een kast. Aan de andere kant van de zaal zie je jezelf staan. De vader van Migliora had een boerderij en dit beeld is er één uit haar kindertijd. De box vormt zo een archief van de herinnering, toegankelijk via die kast. Beetje Alice in Wonderland. Dat Wonderland zou hier evengoed Noord-Amerika kunnen zijn. Migliora is erin geslaagd om de thematiek van de herinnering te respecteren zonder in een karikatuur van Italië te vervallen. Hoezee voor Marzia!
Marzia Migliori

 
 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten